Wonderbaarlijk genoeg had Lodewijk met al de recente problemen toch de tijd gevonden om zich naar Krimpen te begeven. Gezeten op zijn paard, dat hij van een Leidense herbergier gehuurd had, en gekleed in een simpele lederen broek, een wit hemd en een bruine lichte mantel, kwam de jonge man aan te Krimpen. Hij was gekomen om de rangen van de Orde te vervoegen, zijde een trouw gelovige.
Voor de poorten aangekomen deed hij zijn kap naar achteren en stapte hij af van zijn paard. Hij slikte alvorens op de poorten te kloppen en wachtte dan op een antwoord...