Dirk was blij dat de deur werd geopend. Hij had inderdaad moeten aankloppen. De woeste gestalte van Heer Otto boezemde ontzag in doch iets in zijn ogen straalde vertrouwen uit. Dirk ontdeed zich van zijn mantel en zijn tuniek met het rode tempelierskruis werd zichtbaar. "Inderdaad, Heer Otto" beaamde hij "ik ben een tempelier op de vlucht voor de soldaten van de Franse koning. Vele van mijn medebroeders hebben de dood gevonden, in de folterkamer of op de brandstapel. Dezen die overblijven trachten zich aan te sluiten bij andere orden. Gezien er Duits bloed door mijn aderen stroomt, vraag ik nederig om opgenomen te worden door de Teutoonse ridderorde. U kent mij niet en ik zal mijn loyauteit moeten bewijzen. Hierbij neem ik dan ook kennis van het handvest; dit verschilt niet veel van de eed die ik jaren geleden voor de grootmeester van onze thans gebroken orde heb gezworen.