Otto is in een diepe slaap. Hij wordt ruw gewekt door hoefgetrappel voor de poort. Hij opent de poort, en kijkt door het luikje. Daar ziet hij een rijkelijk gekleedde man, maar zonder gevolg. Dat is nieuw voor hem... Zodra de man zijn eerste woord zegt begint hij al hard te lachen. Hij denkt: Ja, en ik ben de Paus zelf! Maar als hij dat hardop zou zeggen, kan hij wel gedag zeggen tegen z'n makkelijke baan. Hij kijkt de man chagerijnig aan.Ze zullen wel op u wachten, u kunt doorlopen. Zegt hij neutraal, en opent de poort. Zodra de man binnen is, laat hij hem door. Zodra de man binnen is sluit de poort weer, en gaat Otto weer in zijn huisje zitten, en even later slaapt hij weer.